G van GAL

Twee artikels op deze pagina: Al GAL en Onze GALerie

Al GAL

De tentoonstelling Al GAL, in de zomer van 2021 in Mechelen, kende een groot succes. Aan het gelijknamige boek, een trilogie in een cassette, droeg Brigitte Raskin bij met de biografie van de artiest (°1940).  

Het was oorlog toen de tweelingbroers Gerard en Edgard het gezin Alsteens kwamen vervolledigen, in Overijse, het welvarende dorp in de Brusselse rand waar meer druivenserres dan huizen stonden. Beiden delen de herinneringen aan hun kinderjaren, zoals die aan het luchtalarm, toen hun vader hun angstige moeder en grote zus naar de kelder stuurde en zelf met hen in de keuken aan tafel bleef zitten, onder mannen. ‘Ik fixeerde de strip kleurige muurtegels op mijn ooghoogte,’ zegt Gerard, ‘en zo verdrongen die vertrouwde kronkels de V1’s.’ Met een ooglapje over hun luie oog zagen de jongetjes er anders kwetsbaar uit, en al eer ze twaalf waren, droegen ze beiden een bril. In hun eendere kleding trokken ze altijd samen op, een bijzonder duo, in de familie, op school, op straat en ook nu nog, op foto’s.

Vooraan in de dubbelwoning baatte grootmoeder Stephanie met de hulp van moeder Rosine een kruidenierswinkel uit. Op het grote stuk land achteraan graasden melkkoeien, onderhield grootvader Georges zijn moestuin en behartigde vader Camille de hoofdactiviteit op het erf, het bewerken van serres met tafeldruiven. Die lonende bedrijvigheid leidde vanzelf tot familiale aflossing van de wacht. Grote zus Denise nam de winkel over en broer Edgard verkaste van de Franstalige kostschool naar de druivenserres. Hij was de sterkste en handigste van de broers, en omdat ze visueel wel gelijkbegaafd waren, bekwaamde hij zich in zijn vrije tijd in de fotografie.

Tekenaar, antwoordde Gerard in het schoolopstel over wat hij wilde worden. Dat zijn zwart-wit ‘Paard in de wei’ een eerste prijs won en in de krant stond, was memorabel, en dat zijn moeder in haar jonge jaren stillevens en een zwaan had geschilderd, was inspirerend. Haar olieverf werd de zijne, hij kliederde er zelfs een Rubens mee na. De jongen heeft talent, vond ook zijn vader. Die hield aan een opvoeding in het Frans (toen de gewoonte voor wie het beste voor zijn kinderen wilde) en wilde zijn zoon inschrijven aan het Institut Saint-Luc in de Brusselse gemeente Saint-Gilles. Maar hij veranderde van gedacht (want de vernederlandsing van Vlaanderen was onstuitbaar) en stuurde Gerard op zijn zestiende naar de Nederlandstalige Sint-Lukasschool in de Brusselse gemeente Schaarbeek.

De tiener voelde zich naar eigen zeggen een onzekere, onwetende en onkundige dorpsjongen toen hij naar Sint-Lukas vertrok. Maar binnen het jaar stelde hij vast dat zijn klasgenoten niet meer culturele bagage bij zich hadden dan hij, dat museum- en tentoonstellingsbezoek je ogen openden voor alle kunstenaars van voor en na Rubens, en dat het cliché dat oefening kunst baart een waarheid als een koe is. Van het besloten erf naar de boeiende wereld van kunst en cultuur: Gerard nam er iedere schooldag de stoptrein voor van de treinhalte Bakenbos naar het station Brussel-Luxemburg.  

‘Ik was er zielsgelukkig,’ herhaalt Gerard over de school in de Paleizenstraat die zijn biotoop werd. Hij was er zeven jaar student en meer dan een kwarteeuw lang leraar, ging er eerst om de hoek wonen en kocht later een huis in Schaarbeek. Daar is hij tot vandaag thuis en vervolgt hij aan de keukentafel wat in zijn ouderlijk huis begon in de jongenskamer die hij met zijn broer deelde. Terwijl de familiale activiteiten rondom hem gonsden, concentreerde hij zich op het zoveelste witte blad of doek voor zich en deed hij, getuigt ook zijn broer, niets anders dan ‘werken, werken, werken’.

Geen penseelstreek olieverf in de eerste jaren,’ vertelt Gerard, ‘wel een tsunami aan andere materialen en technieken.’ Tempera dat duurzaam is, plakkaat-, aquarel-, acrylverf, de ene goed dekkend, de andere zus of zo kleurend, potlood natuurlijk, want in het begin is er de schets, droge pastel dat eigenlijk zuiver pigment is en de poetsvrouwen van de school tot wanhoop dreef. Dat deed ook houtskool, dat Gerard nog onverminderd lyrisch stemt: je kan er scherpte mee geven, brede en fijne lijnen mee trekken, vakken mee vullen, álles mee doen.  

Het hanteren van de vele middelen werd erin gedrild. Het met de losse hand trekken van tralies en hekken van verticale en horizontale lijnen, het van figuratief naar abstract gaan, het maken van collages, het vooral niet te verwaarlozen tekenen van perspectief, dat opnieuw en opnieuw werd ingeoefend met luciferdoosjes. ‘Noem het de dictatuur van de juistheid,’ preciseert Gerard. Hij twijfelt nog altijd aan het nut van bijvoorbeeld het kalligraferen met een redispen en Chinese inkt, maar spreekt toch niet tegen dat het saaie en repetitieve inoefenen van zijn ambacht tenslotte leidde tot verworven meesterschap. Buiten de lijntjes kleuren was voor later, wanneer de leergierige en ijverige student de ongebonden en originele kunstenaar zou kunnen zijn.

Sint-Lukas werd gerund door de Broeders van de Christelijke Scholen, geen beletsel voor breeddenkendheid. ‘Broeder Frans waarschuwde weliswaar voor Picasso, maar broeder Emiel gaf de lessen naaktmodel,’ gniffelt Gerard. Met een klank van eerbetoon in zijn stem lijst hij ook andere leraars op. Gaston De Smet, tekenen, een prima pedagoog die de leerlingen liefde voor zowel het gebruik van houtskool als voor de hedendaagse kunst meegaf. Hij bracht boeken en nog meer boeken mee naar school, iets wat Gerard hem later, toen hij op zijn beurt tekenleraar was, met zware draagtassen vol zou nadoen. Jean-Paul Laenen, driedimensionele kunst, de beminnelijkheid zelve. Jos De Maegd, kunstgeschiedenis, als schilder tweemaal winnaar van de fameuze Prix de Rome. Jos Smeyers, wereldliteratuur, had natuurlijk ook boeken bij zich, ‘Graham Greene,’ zegt Gerard, die anders geen boekenlezer werd en wel een verwoede kunstboekenkijker. En dan was er de beste, de mentor, ‘mijn voedstervader’, Luc Verstraete. ‘Aan Gerard Alsteens, de leerling in wie ik mij kan blijven herkennen,’ schreef Verstraete in een lustrumboek. Maar vooral het omgekeerde klopt: in het werk van de leraar zie je een aanloop tot dat van zijn leerling, de kunst van Verstraete kwam tot bloei in die van Alsteens.

Luc Verstraete onderwees de knepen van het vak grafiek: zeefdruk, prenten, etsen, aquatint, alles wat gedrukt wordt, doorgaans in opdracht. Hij promoveerde mee met zijn leerlingen van de kunsthumaniora naar het hoger onderwijs. Daar richtte hij op eigen initiatief midden in een schooljaar de aparte studierichting ‘Vrije Grafiek’ op, in dienst van de artistieke vrijheid om zich ook zonder een welbepaalde opdracht of publicatiedruk uit te leven in de tekenkunst. Gerard sloeg als eerste en aanvankelijk ook enige student die nieuwe richting in. Hij kwam van de afdeling ‘monumentale schilderkunst’, die hem niet bleek te passen, en voelde binnen de kortste keren dat ‘vrije grafiek’ hem als gegoten zat: in het atelier van zijn lievelingsleraar werd hij graficus.

De studenten van Verstraete mochten niet binnen blijven. Hij ging met hen de straat op, bezocht met hen musea en tentoonstellingen; ook voor Gerard werd Expo ’58 een van dé gebeurtenissen van zijn jeugd en hij mocht er zelfs een klus opknappen, verf mengen voor schilderingen in het Vaticaans paviljoen. Verstraete verplichtte zijn studenten bovendien om drie jaar hoger onderwijs lang ergens stage te gaan doen. Gerard koos voor de geschreven pers en toog naar de Stalingradlaan, waar hij liever dan binnen te lopen in de kantoren van De Rode Vaan van de communisten, aan de overkant werk ging vragen bij het weekblad De Linie van de jezuïeten – achteraf bekeken dé beslissende beroepskeuze van zijn leven. 

De Linie was als Sint-Lukas, een vrijplaats voor open geesten. Gerard begon er als lay-outer, de cicerolat in de aanslag, en tussendoor las hij met belangstelling zowel wat pater Frans van Bladel over het beleid van paus Johannes XXIII schreef als wat Geert Bekaert over moderne architectuur te zeggen had. Soms mocht de lay-outer artikels illustreren, bijvoorbeeld over de schrijfster Rose Gronon, herinnert hij zich, en op eigen initiatief ging hij witruimte vullen met lijntekeningen en met grapjes die hij zelf bedacht. De Linie had anders al een cartoonist in dienst, Joe Meulepas, alias Pil, die politieke tekeningen leverde. Die waren van rechtse signatuur en strookten niet met de teneur van het blad en daarom werd Pil bedankt voor zijn goede diensten. Waarna de lay-outer ook dat vrijgekomen gat in het weekblad ging vullen, op zijn beurt met politieke tekeningen, van meet af aan van linkse signatuur.

De politieke redacteur van De Linie was de journalist Mark Grammens, de zoon van de bekende flamingant Flor Grammens en net als zijn vader een geboren dwarsligger en einzelgänger. Toen de top van de jezuïetenorde in 1964 een streep trok onder het bestaan van het te rebelse blad, ontpopte Grammens zich tot een duivel in een wijwatervat. Binnen de week overtuigde hij genoeg medestanders-geldschieters om het hem mogelijk te maken meteen uit te pakken met een weekblad dat hij ‘de nieuwe’ doopte. Dat Grammens er zelf de hoofdredacteur van werd, was vanzelfsprekend. Dat hij, met zijn oog voor evident talent, Gerard meetroonde naar de nieuwe, was dat net zo goed. De ene werd een begrip in de Vlaamse pers met zijn initialen MG, de andere onder het pseudoniem GAL, zijn naam ingedikt tot nog een middel waarin hij zijn pen kon dopen.  

Op het eind van het schooljaar 1962 zwaaide Gerard af in Sint-Lukas. Zijn vader kwam in die voor druiventelers zeer arbeidsintensieve tijd van het jaar niet naar de plechtige proclamatie, zijn moeder zat trots en glunderend wel in de zaal. ‘Het publiek begreep de afroeping van mijn resultaten verkeerd,’ bekent Gerard met napret, ‘het dacht dat mijn score voor vrije grafiek mijn algemene uitslag was en veerde recht.’ 95 %, een staande ovatie waard.

Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, wat weer werd bewezen toen de pas afgestudeerde graficus en al publicerende politieke tekenaar niet aan verplichte legerdienst kon ontsnappen. Tijdens zijn één jaar bij de Belgische troepen in Duitsland manoeuvreerde hij zich van de opleiding tot kanonnier naar de behartiging van de centrale cultuurdienst. Lezingen over moderne kunst, topfilms uit de jaren 60, de lay-out van het maandblad en een tentoonstelling over het Belgisch leger: de cultuurheraut voelde zich in zijn sas in zijn bureautje in Schloss Bensberg bij Keulen. Hij draaide er op zijn eigen platenspeler ‘Au suivant’ van Jacques Brel en zette de geluidsknop extra hoog bij de verwensing van ‘cet adjudant d'mes fesses’. Plagerij, maar dat kan niet gezegd van de strijd die GAL aanbond met militaire machthebbers, oorlogsvoerders, bewapenaars, álle gewelddadigen. Zijn vredesduiven zijn daarbij medevechters, niet te vergelijken met de lieflijke boodschappers van zijn idolen Picasso en Magritte. 

Het Vlaamse weekblad De Nieuwe bestond twintig jaar (1964-1984) en had al die jaren GAL als huistekenaar. Ook het omgekeerde ging kloppen, het weekblad ging inwonen bij GAL aan de Émile Zolalaan in Schaarbeek. De drie vaste werknemers hadden er hun bureau op de benedenverdieping en voor de wekelijkse redactievergadering daalde de bovenbuur de trap af in de hal. Wat of wie er aan de orde was, de tekenaar maakte er werk van: de Belgische en wereldwijde actualiteit, de hoofdrolspelers op de nationale podia en op het wereldtoneel, de problemen van de armen, verdrukten, slachtoffers, proletariërs aller landen. Hij stelde zich altijd op aan de linkerkant en klaagde – zoals de naamgever van zijn straat – steevast onrechtvaardigheid aan. De covers van De Nieuwe waren doorgaans zuinig tweekleurig, wat volstond voor bloederige taferelen of Vlaamse manifestaties. Tekeningen om te lachen waren niet op hun plaats in het weekblad en naakt vond de hoofdredacteur ongepast. Maar toch was het dikwijls grijnzen om de manier waarop GAL heren met een hoge hoed op smalend in hun blootje zette. Tegen het grote geld en voor de kleine man, die rode draad loopt ononderbroken door zijn werk van toen tot nu.  

Het spatte van elke cover van De Nieuwe: de drieletternaam GAL stond voor alles wat links was, voor zover dat strookte met de niet partijgebonden opstelling van het weekblad. Hoofdredacteur Grammens had het niet op de generatie van mei ’68, maar liet haar toch ook aan het woord. Vandaar dat de huistekenaar het feminisme kon omarmen en buitenshuis ging tekenen voor wie het links gedachtegoed militant uitdroeg. Anti apartheid, uitbuiting van de Derde Wereld, bewapening (a fortiori met kernraketten), pro mensenrechten, vrouwenemancipatie, democratie (wat even hetzelfde was als pro Allende). Tegen en voor nog zoveel meer, alles voor de goede zaak, GAL streed mee van aan zijn tekentafel. Hij schikte zich naar de karige budgetten van ongebonden links, maar gaf nooit toe inzake zijn kijk op de dingen. Dat gold ook voor zijn medewerking aan De Nieuwe. Dat het blad naar eigen zeggen ‘onafhankelijk vlaams’ was, werd in 1984 onderuitgehaald door een financiële deal met de Vlaams-nationalistische Volksunie. Daarom stapte GAL samen met andere vaste medewerkers resoluut op en vervolgde hij rechtlijnig zijn weg. Hij had zijn mening al eens te herijken, geeft zelf Israël als voorbeeld van een moeilijk thema. Maar gewoonlijk volstond het om te actualiseren, zoals het vervangen van de kop van de sjah van Iran door die van zijn even bloeddorstige opvolger ayatollah Khomeini. 

In het land van Kuifje volgen generaties cartoonisten elkaar op, met GAL en zijn makkers Joke, Hugoké en Picha als de oorlogsgeneratie. Maar volgende lichtingen zetten GAL niet buitenspel. Hij bleef van de partij naast Ian, Ever Meulen, Kamagurka en ga zo maar door. In De Zwijger, het satirische weekblad van Johan Anthierens, maakten Zak, Quirit, Pirana naam, maar GAL had het logo voor het blad ontworpen en tekende er ook in. Hij en Johan waren spitsbroeders, solidair antipaaps en antiroyalist. En beiden konden rekenen op grote broer Karel Anthierens, na Gaston Durnez de patroon van Belgische cartoonisten. Hij loodste GAL binnen bij het weekblad Knack dat voortaan een vaste pagina voor hem reserveerde. De GAL van de week veranderde grafisch van een zwart-wit tekening in een kleurig spektakel. Dat was nooit gratuïet of alleen maar karikaturaal en de lezers van Knack gingen er naar uitkijken als naar het Woord Vooraf van chef Frans Verleyen. Ook GAL was opiniërend en is dat een kwarteeuw na de dood van Verleyen nog altijd. Persvrijheid is voor hem een must en bij de aanslag op Charlie Hebdo kon hij meer dan wie ook ‘je suis Charlie’ zeggen. ‘Ik ben geen cartoonist,’ herhaalt hij dikwijls, ‘wel een politiek tekenaar.’ Johan Anthierens maakte daar ‘grafisch chroniqueur’ van en het mag gezegd: het oeuvre van GAL doet verslag van zestig jaar actualiteit en is gesneden koek voor wie de hedendaagse geschiedenis bestudeert.  

De politieke tekenaar was ook een gedreven leraar. Hij scheidde wel het een van het ander, wilde zijn studenten geen meningen opdringen, zijn vak was artistieke vorming. Hij stond voor de klas in zijn eigen uitvalsbasis Sint-Lukas en pakte het er op zijn manier aan: hij wilde niet drillen of dwingen, al het schoolse was hem vreemd. Dat bracht mee dat hij er bij de invoering van het Vernieuwd Secundair Onderwijs midden in een schooljaar de brui aan gaf. Dat VSO was volgens hem ‘een grabbelton’, leerlingen hopten rond en zaten maar een paar maanden in zijn les, te kort om hen serieus in te schatten. Het VSO werd een flop en de geliefde leraar keerde weer, tot hij met pensioen ging. Het dagonderwijs aan tieners in Sint-Lukas ging hij combineren met avondonderwijs aan volwassenen in de RHoK Academie van Etterbeek en na zijn pensioen in het Cultureel Centrum van Alsemberg. Het ging hem daarbij om de uitwisseling: hij gaf lessen kunst en kreeg te horen hoe tieners en volwassenen van alle leeftijden dachten over kunst en over alles, welke hun mentaliteit was – eigenlijk was hij als leraar vooral een observator. Daarnaast wilde hij niets liever dan de kunst van het kijken doorgeven. Vandaar dat hij tassen vol boeken meezeulde naar school, niet om netjes kunstgeschiedenis te onderwijzen van de prehistorie tot voorbij Luc Tuymans, wel om zijn bewondering voor ondermeer Rubens, Toulouse-Lautrec, Louise Bourgeois, Marlene Dumas en niet te vergeten Picasso over te brengen.

Om de actualiteit te volgen kiest GAL gewoontegetrouw voor radio, televisie en geschreven pers. Hij telefoneert liever dan hij e-mailt en past voor sociale media; zijn facebook pagina is er een van zijn zoon Anant en draait buiten hem om. Van het gezellig zelf brengen tot het bot digitaal opsturen van zijn tekeningen naar Knack liep hij een hobbelig parcours. Hij steunde ervoor op anderen en boette er mobiliteit bij in. De worldwatcher is een huismus. Hij begint nog altijd aan de keukentafel met een wit blad en laat daar zijn tekengerief en -technieken op los; bij een collage komen foto’s en prints van pas, en daarvoor heeft hij de apparaten bij de hand. Wel geen pc, enkel de ipad waarop ten slotte een foto van het A4-papier wordt doorgestuurd – ziezo, weer een kunstwerk op weg naar publicatie. Het lijkt routine en is dat ook, althans vanaf de start op het witte blad. Het echte werk zit er dan al op: het vinden van de idee om te visualiseren à la GAL. 

En dan te bedenken dat hij in 2004 getroffen werd door een oogtrombose, ‘van de ene op de andere dag verloor hij zijn zicht’ volgens Wikipedia. Maar zie, bij wijze van revalidatie trainde GAL zich in artisanaal werk dat precisie vereist. Hij is nu graag bezig met zowel ijzerdraad als mosselschelpen en het liefst met flessen. Die tovert hij om in personages, alle soorten bekende mensen en vooral schilders, Goya, Van Gogh, Matisse, Munch, Magritte, de rij is eindeloos en de collectie flessen stilaan ook. Op die van de schilders prijkt een miniatuurtje dat typisch is voor hun werk en om dat te maken bestudeert GAL zijn kunstboeken en hanteert hij zijn fijnste acrylstiften. En dat stemt hem gelukkig, getuigt de tachtiger, nog even hongerig naar kunst als toen hij er op zijn zestiende leerde naar kijken.

Onze GALerie

Inleiding van Johan Anthierens, GAL: De overspannen jaren. Opgetekend van 1960 tot 1996, Epo/De Geus, Berchem/Breda, 1996.

Laat mij u geen sprookje vertellen.
Er was eens een jongetje dat op de buiten woonde en nieuwsgierige ogen had. Op zijn dertiende jaar won hij met een tekening van een boerenpaard een wedstrijd die door een krant was uitgeschreven. Zo kwam het dat het jongetje van zijn ouders naar een tekenschool mocht. Hij deed erg zijn best, werd een meester in het tekenvak en is dat gebleven.

Twintig jaar geleden plaatste een journalist van Notre Temps, die een tentoonstelling van het werk van Gerard Alsteens beschreef, boven zijn artikel “GAL le Génial”.
Franstaligen kraaien nogal vlug “c’est génial”, maar in het geval van GAL hebben zij gelijk: het jongetje bleek buitengewoon begaafd en ging bijzonder origineel te werk.
Het boerenpaard trok de voor naar de tekenschool. Zo gaat dat in een mensenleven: een kleine aanzet heeft grote gevolgen. In het geval van Gerard Alsteens kwam er ook veel inzet aan te pas. Hij leerde tekenen zoals een muzikant zijn instrument leert bespelen, door dagelijks vingeroefeningen te doen en onvermoeibaar opnieuw te beginnen. Zelfportret, Madonna of Stilleven, om het even, het was de kunstenaar in spe alleen te doen om het beheersen van lijnen, vormen en kleuren.

Zo gauw hij de knepen van het vak in de hand had, brak een volgend baanbrekend moment in zijn bestaan aan. Die zet, zijn meesterproef voor het behalen van zijn diploma grafisch kunstenaar, bedacht hij zelf: hij bood het weekblad De Linie aan de lay-out voor zijn rekening te nemen. Al wat er niet het geschreven woord was, trok hij naar zich toe: na de vormgeving, de illustraties en na de grappige tekeningen, de politieke cartoons. Om dat genre krachtig te beoefenen, gaf hij zich een korte naam: zo werd GAL geboren.
Anderen zagen hem bezig en porden hem aan: zijn lievelingsleraar aan de Sint-Lukas-Academie, de jezuïet-hoofdredacteur van De Linie, de schare medewerkers aan dat blad die een verzameling vreemde vogels waren. Een van hen heette Mark Grammens, geen jezuïet, maar dat was aan hem niet te merken. Toen De Linie op bevel van Rome werd opgedoekt omdat het blad zo zijn eigen opvattingen had, deed die Grammens gewoon voort, in een blad dat nu de nieuwe heette.
Vooruitziend als hij in die dingen was, nam Grammens de tekenaar en vormgever van De Linie mee. Dáár, in dat kleine, dappere en dwarse blaadje de nieuwe, samenwerkend met die eigenzinnige, semidove en veeleisende hoofdredacteur, dáár is GAL groot geworden.
GAL en de geest van de nieuwe werden iets zoals Van Gogh en het licht van de Provence. Het zijn beide verhalen zonder woorden, zodat ik die hier niet hoef te verzinnen.
Ik kan er wel, uit ervaring, van meespreken dat generaties Vlamingen door de nieuwe zijn opgevoed tot maatschappelijke mondigheid en hun denkbeelden week in week uit afgedrukt zagen in tekeningen en zo een waardevolle en onverwoestbare bagage meekregen voor het vervolg van hun leven. Vietnam, Chili, de Derde en de héle Wereld werden voor ons door GAL in kaart gebracht. De Koude Oorlog, de Palestijnse kwestie, liberalisme, socialisme en communisme werden onder onze ogen door GAL tot hun essentiële trekken teruggebracht. Mao, Nixon, De Gaulle, Thatcher, hun voorgangers en opvolgers op het wereldtoneel, de oude Belgen Tindemans, Leburton, Martens, hun nog oudere neven, jongere broers en weinige zussen, ze werden allen voor ons door GAL uitgebeeld en opgehangen in een eigenste galerie van galgentronies en galaportretten.
In de jaren zeventig ging Mark Grammens hoe langer hoe meer de weg op van zijn vader-flamingant en in de jaren tachtig week hij resoluut af naar rechts. GAL piekerde er niet over hem te volgen, zou Grammens geleidelijk aan uit het oog verliezen en zien opgaan in het Zwart Blok, nadat de nieuwe allang uit de bocht was gegaan in wat ik maar persperikelen zal noemen.

GAL mocht dan de status van journalist verworven hebben, hij behoorde ook tot een kwartet tekenaars, de spitsbroeders Picha, Joke, HugoKÉ en GAL. De één verhuisde naar Frankrijk en het rijk van de tekenfilms, de ander ging dood en de derde laat nog weinig van zich horen. Alleen de vierde hield voet bij stek, ook al ruilde hij de tekentafel geregeld voor een lessenaar en doet hij dat nog altijd; geen slechte zaak, omdat hij als leraar moet “bij” blijven in het wisselverkeer tussen gebruikelijk en nieuw, tussen ouder en jonger.
GAL mocht dan zijn eigenste blad verloren hebben, hij was gaan behoren tot de stal van Karel Anthierens, een ambulante journalist, eind- of hoofdredacteur met een zwak voor cartoonisten. Anthierens bood zijn uitverkorenen een ruimte tussen de tekstkolommen aan, schoof hen hele en halve bladzijden toe. Zo debuteerden Zak, Kamagurka, Royer, Pirana, Benoît en anderen en zo bleef GAL aan het werk, werd hij een vaste waarde in Knack en gasttekenaar in Panorama. En van het één is het ander gekomen, door Anthierens geplaatst en door anderen gevraagd, Oxfam en de Wereldwinkels, Caritas Catholica, EPO, de Belgische Cardiologische Liga, alles bij elkaar te veel opdrachtgevers om op te noemen. Er stak of steekt geen goed doel of gerechtvaardigd protest de kop op in Vlaanderen of GAL trok en trekt mee de kar – als een boerenpaard. Logo’s, affiches, boekomslagen, etiketten, hij zet zich aan alle soorten grafisch werk. Tien jaar geleden illustreerde hij het programma van de Kommunistische Partij, vorig jaar een bundel van Kristien Hemmerechts.
Want ja, ook GAL neigt in dit fin de siècle, in zijn midlife-time, naar het intimistische, tot en met autobiografische werk. Misschien kan hij zich voor die gelegenheden een minder bijtende naam aanmeten óf naar de handtekening onder zijn allereerste werk teruggrijpen: Alsteens, toch ook een beeldrijk woord.

Maar, Gerard Alsteens of GAL, hij zal altijd zichzelf blijven: als mens waarden- en beginselvast, als tekenaar geen duimbreed van zijn gedachten afwijkend. Die laatste trek heeft hij gemeen met – of afgekeken van – een van zijn huidige spitsbroeders, een andere Anthierens, Johan, die wekelijks met GAL overlegt welke antipaapse zet zij nu weer zullen doen en hoe ze deze of gene politicus zullen scalperen.
Welke tekening van GAL je ook onder ogen komt, één dieptelijn vind je er altijd in terug: het onderwerp ráákt hem. Alsof hij immuun is voor het cynisme, de onverschilligheid, de vermoeidheid of de ontmoediging die onder zijn leeftijdgenoten woekeren. Heel lang geleden is GAL ermee begonnen het maatschappelijke leven nieuwsgierig te bekijken en zich de hele wereld aan te trekken, ermee te huilen en erom te lachen. Die houding heeft hij ooit als een mantel omgeslagen en nooit afgelegd – om, naar hij zelf zegt, de warmte van goedheid te kunnen voelen en niet door de kilte van egoïsme te worden aangetast.
Soms is zijn betrokkenheid bij een onderwerp zo groot dat ze verontwaardiging wordt en tot Boodschap wordt verpakt. Dat maakt zijn werk zo uniek en daar zit hem het onderscheid met het werk van zijn collega’s-cartoonisten. Die beschrijven de politieke werkelijkheid en maken er zich vrolijk om. Ze relativeren. GAL duidt de politieke werkelijkheid en karikaturiseert ze tot rake humor óf bloedige ernst. Hij interpreteert, wil zijn kijkers met een indringend en onvergetelijk beeld wakker houden. Zo komt het dat Filip Dewinter van het Vlaams Blok, die in tekeningen van lan of Zak rondloopt als eentje van de club, in tekeningen van GAL de slechtste van de bende is, erger nog: de vijand.
Er is bovendien iets anders waardoor het werk van GAL verschilt van dat van zijn collega’s, zowel journalisten als cartoonisten: hij geeft aan een voorbijgaande gebeurtenis een blijvende betekenis, heft zijn onderwerpen op van het anekdotische niveau naar het veelzeggende, van een loutere uitbeelding naar een artistieke prent. Dát is nu net zijn talent, maar ook het resultaat van zijn opleiding en zijn recente experimenten met verschillende grafische technieken.

Het plattelandsjongetje dat zo mooi een boerenpaard had getekend, bracht en brengt het wel en wee van de wereld in de tweede helft van de twintigste eeuw vlijmscherp, spottend, ontmaskerend, ontheiligend, partijdig – want steevast kiezend voor de armen, zwakken, onderdrukten, uitgebuiten – in beeld. Hij gaf de Vlamingen een visueel geheugen.
De Vlamingen, zeg ik, en helaas niet de burgers aller landen. GAL ging een paar keer op de internationale toer, telkens succesrijk maar ook tijdelijk. De dingen des levens hielden hem thuis. Niemand wierp zich op als zijn promotor in het buitenland, niemand zag in hem een Vlaamse ambassadeur avant la lettre. Zo komt het dat beklijvende beelden – de zwarte die zich van de blanke ontdoet als van een etterende puist, of de wereldbol waarvan de bekleding bovenaan mooi borduurwerk is en onderaan in lorren hangt, of de Vietnamtragedie – enkel aan ons, Vlamingen, zijn gegeven en dat de buitenwereld nauwelijks weet welk een schat aan tijdsbeelden wij in huis hebben en dankzij dit boek aan onze kinderen doorgeven.

Brigitte Raskin zomer 1995

De tekst van het boek GAL: de overspannen jaren is hier integraal terug te vinden.

“Want de verteller zet een waar verhaal graag naar zijn hand.”

Brigitte Raskin