Het koekoeksjong

Brigitte Raskin vervlecht het lot van de kleine crimineel, de leugenaar, de kruimeldief, met episodes uit het eigen geborgen bestaan. Het koekoeksjong herschept dit zo nabije verleden dat nu al ontglipt, schetst een indringend tijdsbeeld van de afgelopen halve eeuw in allerlei milieus.

Juryrapport AKO Literatuurprijs 1989

Over het boek

Op 11 juli 1970 zit het dorp Olsene opgescheept met een lijk dat nergens en bij niemand thuishoort. Vier dagen later staat Brigitte Raskin daar op het kerkhof, waar een man van 32 wordt begraven, die ze even heeft gekend, maar nooit zelfs maar een hand heeft gegeven. Een opdringerige huisgenoot is verdwenen, een obsessie huist voortaan in haar hoofd. Wie was Frans Maes? Waarom gaf hij zich uit voor wie hij niet was?

Het koekoeksjong is het verhaal van een ontgrafenis, de reconstructie van een hondenleven. Brigitte Raskin hoort mensen en oud papier uit over een oud zeer. Wat overblijft van Frans Maes, is wat overblijft van een mens, om het even welke zerk zijn leven toedekt.

HET KOEKOEKSJONG WERD BEKROOND MET DE AKO LITERATUURPRIJS 1989 EN MET DE PRIJS VAN DE VLAAMSE LEZER 1990

Fragmenten

Fragment 1

Als kind was ik al gek op legpuzzels, een passie die ik van mijn moeder erfde. Als haar dagelijkse bezigheden erop zaten, het familiale rozenhoedje gebeden was, de kinderen naar bed waren, mijn vader in zijn bureau verder werkte, begon ze aan een van haar Jig-Saw puzzles, prenten uit de achttiende eeuw. In The new uniform showde en jonge huzaar zijn nieuwe uniform aan een oudere heer en een jonge vrouw in een lange, roze jurk, tegen de achtergrond van een muurhoge kast met tientallen boeken die stukje per stukje juist geschikt moesten worden. Good companions waren vier kaartspelers in een kamer met een ingelegd plafond, een vensterwand in kleine vakjes verdeeld en een grillig groen wandtapijt, raam en tapijt namen meer dan de helft van de vierhonderd stuks in beslag. In Caught napping, bij een dutje betrapt, sliep een oude heer in zijn stoel aan een open raam, lachend bekeken door een paar in ruiterkledij, de vrouw deed ssstt met de vinger op de mond, een levendig tafereel en de gemakkelijkste puzzel, al was ook dit raam in kleine vakjes verdeeld. Als mijn moeder eenmaal begon, hield ze niet op voor de prent compleet was, mijn vader was dan ook al naar bed, werd soms wakker in het holst van de nacht en trof zijn vrouw nog altijd aan de tafel in de eetkamer aan, haar bril afgezakt op de neus, onverstoorbaar passend, draaiend, zoekend. Ze werkte volgens een altijd eendere methode: eerst alle stukjes uitspreiden met de bedrukte kant naar boven, een vervelend begin, dan de boordstukjes eruit halen en het kader maken, het sluiten van het kader met het laatste boordstukje gaf een bijzonder gevoel van voldoening, vervolgens de bij elkaar horende stukken zoeken en inpassen, de groene van het wandtapijt, alle boekenruggen, de roze van de jurk. Mijn moeder stierf toen ik elf was, nadien maakte ik de Jig-Saw puzzels van de achttiende-eeuwse prenten, volgens die altijd eendere methode. Nu maak ik ze niet meer, wat moet ik in de achttiende eeuw? Als mijn kinderen naar bed zijn, werk ik verder in mijn bureau, passend, zoekend, draaiend met de levensstukjes van Frans Maes. Ik sprokkel zijn familieleden bijeen en verwerk ze tot een stamboom van vier generaties met als oudste personage Moe Net en als jongste Frans zelf. Ik noteer al zijn adressen in Mechelen en probeer ze in mekaar te doen passen, maand na maand, zijn gevangenistijd inbegrepen. Ik leg de facturen van zijn schulden naast mekaar en maak hun som, met een aparte berekening voor de postume schulden. De moeilijkheid met het leven van Frans Maes is dat het niet in te kaderen valt, dat het niet sluitend wordt afgeboord door opeenvolgende thuishavens waar hij een tijdje voor anker ging. Hij zwalpte rond, was nooit meer dan op doortocht.

Fragment 2

Ik wist daar ook allemaal niets van toen ik op woensdag 15 juli met een handvol redacteurs van Universitas meereed naar de begrafenis van Çois. Ik was moe en gelukkig, Rob was dinsdagavond gekomen, we hadden het over Çois gehad maar veel meer over onszelf, we hadden dus geen John Lee Hooker meer gedraaid, maar wel het klarinetconcert van Mozart, geleend uit de discotheek. Die plaat heb ik nadien gekocht, draai ik nog altijd met een brok in de keel, deze van Johnny Rivers heb ik niet opnieuw gekocht, omdat het voelde alsof ik ze nog altijd hád, zoals niemand naar het schijnt een geamputeerd been blijft voelen.
Çois werd begraven op kosten van de gemeente Olsene, die 4700 frank betaalde, voor de gaine, dat is de “lijkhuls” of plastic zak, de hardhoutenkist met garnituren en kisting en de begrafenis per auto-lijkwagen om 11u, een factuur die wordt bewaard samen met een Leuvens “getuigschrift van behoeftigheid en van woonst” op naam van Frans Maes. Een elfurenmis, normaal voor rijke mensen bestemd, het wordt Frans Maes gegund. Henri B. droeg die mis op en sprak over Çois. Zijn tekst werd later in een brochure gepubliceerd samen met gedichten en brieven van Marc, Agnes en Johan. Hij laat Frans Maes God is goed zeggen, pakt uit met een genadige kijk op zijn leven en beschouwingen als François leefde telkens in een wereld van mensen met louter voornamen, als een flits is hij ons aller leven binnengetreden, even plotseling is hij weer verdwenen. Wij zijn de laatsten tussen wie hij leefde, ons komt het zware moment toe hem op zijn laatste tocht te vergezellen. Het kleine kerkhof lag aan de rand van het dorp, Henri B. zei nog iets ritueels, wij sprenkelden om beurten een kruis op de kist toen die al in de grond stond.
En dat was dat, dacht ik, de begrafenis van een zwerfkat die dood langs de weg lag en door de gemeente moest worden opgeruimd. Ik prentte de beelden in mijn geheugen om ze aan Ingrid te beschrijven als zij terugkwam van haar reis met Luk naar Portugal. Er sloop iets anders mee m’n hoofd in, misschien alleen maar nieuwsgierigheid, of schaamte om zoveel onverschilligheid, of onrust over het lot van een mens, ik weet het niet precies, ik dacht in die tijd aan andere dingen, maar het was als een vreemde cel die begon te woekeren. Hij klampte aan, dat was altijd zo zijn stijl geweest, dat koekoeksjong. Als ik later die zonnige zomer van 1970 reconstrueerde, kwam hij door mijn versie van de feiten spoken, in allerlei gedaanten, ook dát was zijn stijl. De ene keer trad hij op als een onheilsbode in het begin van de tragedie, de andere keer was hij de figurant die maar een paar zinnen mocht zeggen en toch een onvergetelijke indruk maakte, meestal was hij het duiveltje uit het doosje dat een neus kwam zetten, als ik het leven de moeite waard vond. Ten slotte besloot ik hem op te graven om te weten te komen wie hij écht was en zo het spook uit mijn hoofd te verbannen. Ik startte mijn inhaalmanoeuvre.  

Recensies

Johan Anthierens, De Morgen, 18-5-1988

Frans Maes […] straalt geen charisma uit, bezit geen glamour, negatief of positief, al hééft hij iets, maar je moet Raskin heten om met die paar keutels een biografie te bakken.

August Hans den Boef, Leidsch Dagblad, ?-1988

Het koekoeksjong lijkt slechts oppervlakkig op het werk van documentaire auteurs. Door de combinatie van nauwgezette reconstructie en verbeelding en niet te vergeten de emoties van degene die dit alles opschrijft, plaatst Brigitte Raskin zich in een andere richting: die van leeftijdsgenoten Leo Pleysier en Pol Hoste. Schrijvers die, elk op hun manier, met een vergelijkbaar literair onderzoek bezig zijn naar de geschiedenis van kleine en vergeten mensen. “Een mensenleven is helaas zo weinig, een mensenlot echter betekent zoveel”, deze regels van Grillparzer die voortdurend door het hoofd van Raskin spoken, kunnen evengoed als motto voor hen gelden. Het is wel de interessantste richting in het recente Vlaamse proza.

Jan Flamend, Dietsche, Warande & Belfort, 9-1988

Tegelijk met het relaas van Maes wordt [in Het koekoeksjong] een stuk Vlaamse mentaliteitsgeschiedenis, om het met de "nouveaux historiens" te zeggen, meegegeven. Sociaal Vlaanderen van de Openbare Onderstand, en studerend Vlaanderen van de seksuele revolutie en het linkse intellectualisme. Een boeiende confrontatie trouwens. Het is niet het leven van Maes dat zo verschrikkelijk interessant is, het is niet eens spannend. Bij de aanvang weet je hoe het hem zal vergaan, hoe hij aan zijn einde zal komen. De zoektocht van Raskin daarentegen is spannend, de confrontatie van haar leven met dat van Maes, de reflectie op haar obsessie met Maes. De oorspronkelijke titel van het boek luidde De verstekeling. De verstekeling is niet Frans Maes, maar Rob, die waarschijnlijk de echte aanleiding voor het verhaal van Raskin vormt. De eerste echte grote liefde. Rob, die ook met de wagen verongelukte, in hetzelfde jaar als Maes doodging. Rob, die borg staat voor de mooiste bladzijden in dit boek.

Joris Gerits, Streven, 10-1988

Met de hardnekkigheid van een journaliste die belangrijke informatie meent te kunnen verzamelen, maar ook met de onrust van een schrijfster die een gat in de eigen herinnering wil dichten, heeft Raskin de zoektocht naar Frans Maes ondernomen. Misschien had ze ook de behoefte de nestwarmte die ze zelf had ondervonden en de opleiding tot intellectueel die ze had gekregen, te confronteren met een figuur die geen beide heeft gekend. In het spoor van zovele 68’ers probeert Raskin de onderste steen boven te leggen en stoot daarbij op de realiteit dat het raderwerk van maatschappelijke instituties totaal los draait van de menselijke subjectieve noden en emoties. […] Het lijkt erop dat Brigitte Raskin door het schrijven van Het koekoeksjong een steen van het eigen hart heeft gewenteld. “[…] hij heeft zich in mijn hoofd genesteld en ik koester hem hoofdstuk na hoofdstuk, ik heb er negen gepland. Soms walg ik van hem, dat betweterige ventje dat de trappen opkwam in plaats van die andere die ik verwachtte.” Na negen hoofdstukken is Frans Maes uit haar hoofd verdwenen, zoals een kind negen maanden uit de buik van de moeder gedreven wordt, en leidt nu een zelfstandig leven op papier in een roman over het leven, eigenlijk het schaduwleven van Frans Maes (1983-1970).

Yvonne Kroonenberg, NRC Handelsblad, 19-11-1988

Terwijl de schrijfster [Brigitte Raskin] met de schamele puzzelstukjes een portret samenstelt van een verschoppeling, reikt ze de lezer even nietige flarden van haar eigen leven aan: haar puzzelende moeder, die doodging toen Brigitte elf was, haar vader die dement is en net als de stiefvader van Frans Maes in zijn geestelijke verbijstering steeds opnieuw om bezoek van zijn kinderen vraagt. En dan, als het boek bijna uit is, blijkt de schrijfster een minnaar te hebben gehad. Rob, een getrouwde man die ook verongelukte, drie weken nadat Frans Maes zich aan gort reed. Is dat dan de reden waarom dit boek geschreven is? “Ik heb geen zeventien jaar gewacht om te zoeken waar Rob verongelukte,” schrijft Raskin koeltjes.
Is het dan omdat zij Frans Maes gekend heeft? Hij woonde immers korte tijd in het studentenhuis waar zij ook een kamer had. […]
Naarmate je verder leest, vraag je steeds minder naar de reden van dit portret. Het boek [Het koekoeksjong] gaat over zoveel meer. Negen hoofdstukken, een roman, het debuut van een schrijfster, die met haar sobere, trefzekere stijl de koorts die haar gevangen houdt, op de lezer weet over te dragen.

Hans Warren, PZC, 24-12-1988

Een van de grootste literaire verrassingen van 1988 is zonder twijfel het boek Het koekoeksjong van de in 1947 geboren Belgische journaliste Brigitte Raskin. […] Het koekoeksjong is niet gemakkelijk te rubriceren. Het is deels een documentaire, deels autobiografie, deels fictie. Het toont een gedrevenheid die vanaf de eerste pagina de lezer in de ban slaat. Je voelt direct: dit boek móést gemaakt worden, het is niet zomaar een zoveelste debuut van een niet meer zo jonge mevrouw met literair talent. Het boek is daarbij buitengewoon origineel van opzet, al roept het onvermijdelijk door – toevallige – overeenkomsten herinneringen op aan eveneens onlangs verschenen werken als de documentaire roman Rosalie Niemand van de ook al Vlaamse schrijfster Elisabeth Marain en de romantische reconstructie van een ernstig auto-ongeluk Pros Ofrynio van de Griek Filippos Drakondaïdis dat eind 1987 in Nederlandse vertaling (Op weg naar Ofrynio) verscheen. […]
Door dit intens trieste gereconstrueerde levensverhaal van het "koekoeksjong" […] heeft Brigitte Raskin gedeelten van haar eigen geschiedenis heengevlochten. Een sympathiek, onopgesmukt verslag van een jonge vrouw uit een bevoorrecht milieu. Ze buigt zich met compassie en nieuwsgierigheid maar nooit sentimenteel over wat ze het “hondenleven” van Frans Maes noemt en het is die betrokkenheid bij het leven van die kansloze, die het het boek soms zo sterk ontroerend maakt.
Brigitte Raskin weet op een raadselachtige manier te bewerkstelligen dat de lezer zich met háár vereenzelvigen kan en daardoor wordt ook Frans Maes op den duur iemand die tot óns geweten gaat spreken. “Schaamte om zoveel onverschilligheid, of onrust over het lot van de mens” – ze gaan ook de lezer bevangen. We worden als het ware zowel medeverantwoordelijke als medeplichtige. De stijl van het boek is helaas niet vlekkeloos, maar toch is Het koekoeksjong van alle in 1988 verschenen nieuwe Nederlandstalige werken misschien wel het boek dat me het diepste getroffen heeft.

Nico Scheepmaker, Brabants Nieuwsblad, 23-5-1989

Ik benijd Brigitte Raskin. Zij heeft een idee verwezenlijkt waarmee ik al jaren in gedachten gespeeld heb, elke keer dat ik weer eens een biografie van een beroemd man had gelezen: zo’n biografie te schrijven van een volstrekt onberoemd man. Zoals haar “Frans Maes”. Zij kende hem nauwelijks, had hem zelfs nooit een hand gegeven, maar heeft hem, zeventien jaar nadat hij op 32-jarige leeftijd verongelukte, volledig uiteengerafeld en te boek gesteld. Hij was een “have-not”, een bajesklant met nauwelijks familie, maar wat hij, ondanks alles, wel bleek te hebben (en dat vond ik het verrassendste van Het koekoeksjong), was een “geschiedenis”, in documenten en krantenknipsels, en in het geheugen van mensen die hem gekend hebben. Zelfs de onbelangrijkste mens blijkt een biografie na te laten, als je er maar naar zoekt. Ik benijd Brigitte Raskin omdat zij dat als eerste heeft aangetoond op een manier die althans mijn bewondering heeft afgedwongen.

Uitgaven

  • Brigitte Raskin,  Het koekoeksjong
    136 blz.
    Kritak, Leuven
    Eerste druk   april 1988
    Tweede druk   september 1988
    Derde druk    oktober 1988
    Vierde druk   april 1989
    Vijfde druk   april 1989
    Zesde druk    mei 1989
    Zevende druk  juni 1989
    Achtste druk  juni 1989
    Negende druk  augustus 1989
    Tiende druk   december 1989
    Elfde druk    maart 1990
  • Brigitte Raskin, Het koekoeksjong
    Meulenhoff Pocket Editie
    136 blz.
    Meulenhoff / Kritak
    Twaalfde druk   oktober 1990
  • Brigitte Raskin, Het koekoeksjong
    hardcover
    136 blz.
    Kritak
    Dertiende druk   oktober 1991
  • Brigitte Raskin, Het koekoeksjong
    grootletterversie
    160 blz.
    Stichting Uitgeverij XL, 1998
  • Brigitte Raskin, Het koekoeksjong
    AKO Literatuurprijs Reeks dl.12
    144 blz.
    met juryrapport 
    winnaar AKO Literatuurprijs 1989
    AKO / Maarten Muntinga, 2007

Het koekoeksjong is tegenwoordig alleen TE KOOP
in de Nederlandse AKO-boekhandels
of via www.ako.nl
als het hierboven beschreven en getoonde
deel 12 in de AKO Literatuurprijs Reeks.

Extra's

Op 19 mei 1989 ging de AKO Literatuurprijs naar Het koekoeksjong van Brigitte Raskin. Op de shortlist van de prijs stonden:

  • J. Bernlef, Vallende ster
  • Margriet De Moor, Op de rug gezien
  • Helene Nolthenius, Een man uit het dal van Spoleto
  • Leo Pleysier, Wit is altijd schoon
  • Brigitte Raskin, Het koekoeksjong

Juryrapport
AKO Literatuurprijs 1989

Bij het opstellen van de voordracht van zes had ieder van de juryleden vanzelfsprekend individuele voorkeuren die door anderen niet werden gedeeld. Dat is het aardige van het werken in een jury: je moet de collega’s met argumenten weten te overtuigen. Maar er waren tevens zoveel boeken waarvan de kwaliteiten door allen werden ingezien, dat een incidenteel niet “eens zijn” nooit leidde tot gebrek aan “eensgezindheid” binnen de jury.
Zo kozen we op 6 april, uit het aanbod van bijna tweehonderd, unaniem zes boeken die alle vijf de juryleden – dat waren Hannemieke Stamperius, Hans Warren, Rik van Gorp, Jacq Vogelaar en Erik Jurgens – heel mooi vonden.
Met het kiezen uit die voordracht – door sommigen hardnekkig “nominatie” genoemd – ging het vervolgens moeilijker. Immers, de individuele kwaliteiten van de zes voorgedragen boeken lopen niet sterk uiteen, terwijl zij wel in aard en genre verschillend zijn: vergelijk maar eens de knappe debuten van Margriet de Moor en van Brigitte Raskin; vergelijk het Vlaamse coloriet van Raskin met dat van Leo Pleysier; vergelijk hoe Pleysier met het dood-zijn omgaat en hoe J. Bernlef een proces beschrijft dat daar nog niet aan toekomt; vergelijk het uitgewogen literaire Nederlands van Bernlef met het trefzekere essayistische taalgebruik van Rudy Kousbroek; vergelijk de briljante waarnemingen van Kousbroek met de invoelende eruditie van Helene Nolthenius; vergelijk het leven van een heilige wereldhervormer bij Nolthenius met dat van een onzalige randfiguur bij Raskin.

De keuze was dus moeilijk. Toch is er maar één AKO-Literatuurprijs 1989 te vergeven. De vergelijking moest dus na afweging leiden tot een beslissing.
Om dat te doen kun je heel verschillende criteria de doorslag laten geven: stijl, compositie, beeldend vermogen, taalgebruik, menselijke betrokkenheid, oorspronkelijkheid, intellectuele diepgang, ja zelfs de mate waarin het boek “ontroering” op de lezer overbrengt.
Het was prettig geweest als alle juryleden dezelfde criteria in dezelfde mate hadden laten gelden, en dus bij dezelfde nummer één terecht waren gekomen. Dat was echter niet het geval. We hadden toen kunnen mikken op een consensus, waarmee we met z’n allen althans vrede hadden kunnen hebben. Hadden we de zes tenslotte niet zelf uitgezocht? We hebben dit wel even overwogen. Maar eensgezindheid terzake zat er niet in. Toen hebben we kloek een meerderheidsbeslissing genomen, overwegende dat zo’n beslissing uiteindelijk waardevoller kan zijn dan een compromis, en dat het beter is geestdriftig te zijn in meerderheid dan te berusten in eensgezindheid. Soms doet controverse in de openbare discussie het beste uitkomen… Een meerderheidsbeslissing dus, zij het uit een zestal dat door de hele jury was voorgedragen! 

Het winnende boek is oorspronkelijk in de evenwichtige vermenging van eerder gehanteerde genres. Het is ook oorspronkelijk in het evenwicht tussen afstand en empathie, tussen het zoeken van het wezen van de ander en het zoeken naar wat men van zichzelf liever verborgen had gehouden.
Het winnende boek gebruikt een diversiteit van stijlen – van zakelijk beschrijvend tot puur eigen – die onze criteria van wat literatuur is uitdaagt, stijlen die het de auteur veroorloven tegenover het gekozen thema elke gewenste afstand in te nemen.
Het boek doet een beroep op onze intellectuele nieuwsgierigheid én op onze gevoelens, op ons persoonlijke én op ons sociale geweten.
De auteur vervlecht het lot van de kleine crimineel, de leugenaar, de kruimeldief, met episodes uit het eigen geborgen bestaan. Het winnende boek herschept dit zo nabije verleden dat nu al ontglipt, schetst een indringend tijdsbeeld van de afgelopen halve eeuw in allerlei milieus.
De beschrijving van het leven van een ander gaat subtiel gepaard met een impliciete beschrijving van het eigen groeiproces. Het is een verslag van een obsessie geworden, is tegelijk een verklaring van het waarom van die obsessie. In dit boek leidt een zorgvuldig feitenonderzoek, verricht om een omissie uit het verleden goed te maken, tot een groeiend begrip voor de eigen levensgeschiedenis. Zo wisselen leven en literatuur van plaats: een gestorven kennis, waarvoor in eerste instantie nauwelijks meer dan afkeer bestond, en een gestorven geliefde die een wezenlijke rol in het leven van de auteurs speelde, komen naast elkaar te staan. Maar in het boek staat de kennis centraal, en de geliefde wordt terloops vermeld. Verdriet om de geliefde krijgt literair gestalte in verdriet om de door niemand geliefde.

Wie nog niet weet over welk boek dit gaat, heeft het kennelijk nog niet gelezen. Dat is helaas maar al te goed mogelijk, omdat het van de zes voordrachten in Nederland de minste publiciteit heeft gekregen.
Dat gaat nu anders worden.
Want de AKO-Literatuurprijs 1989 gaat naar… Brigitte Raskin voor haar debuut Het koekoeksjong.

Hoewel geen auteur zich zou hoeven te schamen voor een oeuvre dat slechts bestaat uit één boek, als het kwaliteiten heeft als dit boek, hoopt de jury dat de AKO Literatuurprijs 1989 Brigitte Raskin zal stimuleren om het niet bij dit debuut te laten. 

“Want de verteller zet een waar verhaal graag naar zijn hand.”

Brigitte Raskin