W van WHITE CHRISTMAS

Baby Boy


Kerstverhaal, De Standaard, 24-12-2020

I'm dreaming of a white Christmas
Just like the ones I used to know

Dat jaar was Kerstmis anders dan het eerder ooit was geweest en later ooit zou zijn. Niets had de noodlottigheid ervan aangekondigd en de aanloop ertoe was gewoon en traditioneel geweest. In een hoek van de huiskamer prijkte de van kaarsjes sprankelende boom waarnaar het kleine meisje van twee met glinsterende ogen had gewezen en gekeken. Ze had in haar brabbeltaaltje toch verstaanbaar star en ball gekraaid en een laaghangend belletje mogen laten rinkelen. Haar ouders hadden het lachend aangezien en geluk uitgestraald, blij dat ze even louter van het moment konden genieten in hun gezinnetje van nu vier. Haar tweede bevalling, een drietal weken geleden, was nog moeilijker verlopen dan de eerste, maar ze had het als bij wonder overleefd en de baby, een jongetje, was gezond en wel, my little feller volgens zijn trotse vader.
Kerstavond was thuisavond. Het kindermeisje opende zo geluidloos mogelijk de deur, deed met de vinger op de lippen teken dat ze Junior in zijn wiegje te slapen had gelegd en nam kleine Mary op de arm om ook haar naar bed te brengen. Het diner was voor later die avond, zonder kleine Mary erbij, die pas morgenochtend met cadeautjes van Santa Claus verwend zou worden.

Zo zie ik die huiselijke tafereeltjes voor me, en deze sfeerschepping kan volstaan. Ik wil een waar verhaal vertellen dat begint in 1928 in New York en waarvan ik alleen de naakte feiten ken. Nog meer verzonnen details zouden het verhaal nog meer fictionaliseren en dat wil ik vermijden. Wel had ik er graag aan toegevoegd dat het dat jaar eind december had gesneeuwd in New York. Maar de White Christmas History geeft daarover uitsluitsel: wel een witte kerst in 1929, niet het jaar voordien. Toen was het dus alleen winters koud.

Met kleine kinderen in huis starten de dagen en de huishoudelijke bedrijvigheid vroeg. Die weken was dat zelfs extra vroeg het geval, omdat het gehuil van de baby al rond vijf uur het kindermeisje wekte. Die kerstochtend gebeurde dat niet en toen zij uit zichzelf wakker was geworden en zich over het wiegje boog dat bij haar in de kamer stond, lag de baby nog te slapen, ingestopt, met de oogjes toe en zijn zwarte kuifje afgetekend op het witte kussen.
En roerloos, zo roerloos dat ze hem wakker begon te maken, eerst heel zachtjes en met lieve woordjes, dan fermer, ten slotte paniekerig. Tot het tot haar doordrong dat hij helemaal anders aanvoelde dan gewoonlijk en niet scheen te ademen. Tot ze besefte dat hij misschien niet eens meer leefde. Dit kon en mocht niet waar zijn, radeloos snikkend haalde ze er de huishoudster bij en die alarmeerde mevrouw en mijnheer. En terwijl Mary als een speels hondje iedereen voor de voeten liep, veranderde de dood van Junior die Kerstmis in de zwartste dag die deze ouders en hun personeel ooit beleefden.

‘Een Joodje. Op kerstdag gestorven.’ Dat komt ervan, was de teneur op de kerstfeestjes van de New Yorkse high society. Het nieuws verspreidde er zich als een lopend vuurtje nadat het die ochtend per telefoon was rondgebeld. De kwaaddenkenden meenden op die gemene manier solidair te blijven met Clarence Mackay, die ‘over mijn lijk’ had gezegd toen zijn dochter Ellin van zins bleek te trouwen met een gevierde Russisch-Joodse liedjesschrijver, vijftien jaar ouder dan zij en van lage komaf.
Maar ‘de rijke erfgename’ heeft onaangekondigd haar wil doorgezet, blokletterden de kranten in januari 1926, waarop Mackay de bruid in het geniep deels onterfde en zij niet meer welkom was in haar ouderlijk huis Harbor Hill, een paleis van een landgoed op Long Island. Ellin had zich daar overigens een paar maanden geleden, al hoogzwanger, wél naartoe gespoed omdat haar stervende grootmoeder om al haar kleinkinderen had gevraagd. Het weerzien met haar vader was toen en een paar dagen later tijdens de plechtige begrafenisdienst afstandelijk gebleven, en het had niet uitgemaakt dat Ellin beide keren niet vergezeld was geweest door haar vermaledijde man.
Maar tegen de dood van een kleinkind is geen hardvochtigheid bestand. Toen op die onzalige kerstdag een toegesnelde vriendin des huizes voor het ene na het andere condoleancebezoek de deur opende, kwam ook Clarence Mackay zijn dochter in de armen sluiten en maakte hij persoonlijk kennis met zijn Joodse schoonzoon. Zo was de dood van de baby op één punt heilzaam, zouden de biografen van de beide mannen later opmerken.

Mary had even een broertje gehad, hem voorzichtig mogen aaien terwijl haar moeder hem in haar armen hield en ze had hem snoezig in zijn wiegje zien liggen terwijl het kindermeisje een slaapliedje zong. Maar ze vergat dat en het werd in haar hoofdje verdrongen door het vage weetje dat ze als peuter een pop had die ‘Baby Boy’ heette. Het werd haar ook niet verteld.
Toen het een jaar later met kerst had gesneeuwd, keek ze even verrukt naar het witte tapijt buiten als naar de blinkende boom binnen en liet ze zich stralend en taterend verwennen met cadeautjes. Haar ouders hadden besloten dat voor hun meisje Kerstmis het grootste feest van het jaar moest zijn, zoals het dat altijd voor Ellin was geweest bij de Mackay’s, een clan van Iers-katholieke immigranten. De kinderlijke kerstvreugde in het gezin vermenigvuldigde zich bovendien, toen Mary de grote zus werd van eerst Linda en dan Elisabeth, van wie de geboortes in 1932 en in 1936 volgens hun moeder zelf een fluitje van een cent waren.

Over wat Ellin zoal zei en dat de dood van haar broertje voor haar werd verzwegen, getuigt Mary zelf in A daughter’s memoir. Dat boek brengt het hele gezinsverhaal zo levendig dat ik geen details meer hoef te verzinnen bij de kersttragedie van 1928. En dat terwijl ik aanvankelijk alleen weet had van de datum ervan, sinds ik op een dag op een New Yorks kerkhof verbouwereerd voor het graf van Irving Berlin Junior stond, die naast zijn ouders Irving Berlin en Ellin Mackay begraven ligt. Drie weken oud en op Kerstmis gestorven, zag ik meteen. Dat intrieste toeval maakte me zo nieuwsgierig naar het bestaan van dit babytje dat ik op zoek ging naar zijn verhaal.

Mary was elf toen ze op een ongelukkige manier vernam dat ze als peuter een broertje had gehad. Er werden meubels verhuisd in huis en in de wanorde die dat meebracht, was ze gaan snuffelen in een oude ladenkast. Daarin vond ze een vergeeld krantenknipsel met als kop ‘Irving Berlin Son Dies’ en als illustratie haar eigen babyfoto. Ze toonde het knipsel vol onbegrip aan haar gouvernante. Die was gewoonlijk de rust en zachtheid zelve, maar raakte meteen in alle staten. Ze pakte het knipsel af, sakkerde dat Mary niets te zoeken had in andermans zaken en dat ze beter haar huiswerk zou maken.
 De plotselinge dood van het jongetje had te maken gehad met zijn ademhaling, zijn hartje was gestopt met kloppen.‘Je moeder vermoordt me,’ riep de gouvernante uit, ‘vertel haar nooit of te nimmer dat je het van mij bent te weten gekomen.’ Waarop ze Mary vertelde dat het bericht klopte en er haar attent op maakte – ‘kijk, het staat eronder’ – dat de krant bij gebrek aan een foto van haar broertje er een had bijgezet van an earlier Berlin baby.Dat het broertje met dezelfde naam als hun dad uitgerekend op kerstdag was gestorven, kwam hard aan bij Mary. Haar ouders deelden die dag anders volop in de feestelijkheid, zag ze ieder jaar opnieuw. Maar ze had het wel al vreemd gevonden dat beiden op de vooravond van Kerstmis zonder hun meisjes ergens naartoe gingen. Voor een lastminute-iets of voor a surprise, antwoordde Ellin ontwijkend wanneer Mary ernaar vroeg. ‘Naar de begraafplaats,’ antwoordde haar gouvernante nu, ‘bloemen leggen op het graf van hun zoon’.
De tragedie kwam later toch ter sprake tussen moeder en dochter, en Ellin zei toen dat het de schuld was geweest van het kindermeisje dat niet waakzaam genoeg was geweest.

Misschien, voegt Mary in haar Memoir verzachtend toe aan het harde oordeel van haar moeder. Ze schrijft er ook bij dat in die tijd nog niet over wiegendood werd gesproken en dat ook het meest alerte kindermeisje machteloos had kunnen zijn. Het kan dat de nurse van Junior dat nog zelf heeft kunnen lezen, in 1994, toen het boek verscheen. Ze blijft er anoniem in, anders dan de Frans-Zwitserse gouvernante van Mary en te midden van vele bij naam genoemde Amerikaanse beroemdheden. Die waren de medespelers in de verwezenlijking van de American Dream door Irving Berlin, die vijf was toen het Russische gezin Baline met een schip van de Red Star Line naar Amerika kwam en het er van straatarme krantenjongen tot multimiljonair bracht door evergreens te schrijven.

Eind 1942 zal een geposeerde en toch niet al te kunstmatige foto van het gezin Berlin ook wel in de kranten gestaan hebben: Irving, Ellin en de drie meisjes rond hun kerstboom. Een jaar eerder had zanger en acteur Bing Crosby op kerstdag via de radio het lied gelanceerd dat voortaan op het eind van ieder jaar wereldwijd zou opklinken: White Christmas, een simpele ode aan de magie van de kersttijd. Berlin schreef het voor de score van Holiday Inn, een musicalfilm waarin Crosby een hoofdrol speelde en die in 1942 even verstrooiing bracht. The show must go on, ook in oorlogstijd, en toen in 1943 de Oscars werden uitgereikt, kreeg Irving Berlin die voor the Best Original Song, zijn gouden kerstlied.
I'm dreaming of a White Christmas’, iedereen kent die eerste zin uit het hoofd, en daar blijft het meestal bij. Het lied stemt melancholisch of romantisch, naargelang van hoe degene die het zingt of hoort zich voelt. Bij de tweede zin, ‘Just like the ones I used to know’, denk ik sinds mijn bezoek aan die New Yorkse begraafplaats aan dat intrieste toeval, aan hoe tegenstrijdig de zoete zin is met de voor de songwriter zo noodlottige Kerstmis van 1928. ‘Weet je,’ zei Ellin, toen ze al oud was, de meisjes het huis uit waren en zij en Irving op 25 december geen feeststemming meer hoefden te veinzen, ‘ik haatte Kerstmis, wij beiden haatten Kerstmis’.

Mary Ellin Barrett, Irving Berlin. A Daughter’s Memoir, Simon & Schuster, 1994.
(Met dank aan bas-bariton Wilfried Van den Brande en aan curator Bram Beelaert en gids Hilde Naessens van het Red Star Line Museum.)   

“Want de verteller zet een waar verhaal graag naar zijn hand.”

Brigitte Raskin