V van VOLKSKUNDE

Op zoek naar de struifvogel

Dertien Antwerpse musea anders bekeken, een uitgave van Stad Antwerpen

"Gijlie ratten! Gijlie leelijke beesten! Ik verwensch u bij Zon, Sterren, Lucht, Maan en Firmament! Ik bezweer U, alsdat gijlie alle moet vertrekken uit mijn huizing, stalling, schuur, hoving, zoo zeker als dat MARIA den zoon God’s gebaard heeft." Met een vloek en gebed bestrijdt een Kempense boer de plaag op zijn erf. Er spreekt zoveel gevoel uit zijn tirade dat ik die blijf horen - een eeuw later, in een tijd waarin een mens bij zo’n plaag de gouden gids kan openslaan, trefwoord rattenverdelging, rubriek ontsmettingsbedrijven.  
Volksgebruik, volksoverlevering, volkskunde. In die volgorde onthouden we de bezwering van de boer. Doen, doorgeven, documenteren. Alle goede dingen bestaan uit drie. Verzuim je fase drie, dan lopen een en twee dood, of gaat het fout met de bewaring. Zonder de volkskunde misvorm ik het verhaal van de boer. Die staat niet te vloeken en te bidden op zijn erf, want hij heeft een gepatenteerde bezweerder ingehuurd om dat te doen. Op een woensdag, donderdag of vrijdag voor zonsopgang zegt die de gijlierattentekst driemaal woordelijk op terwijl hij rond de geplaagde gebouwen wandelt. Zo werkt dat, en niet anders.
De volkskunde is het toverboek van het verleden.

Hoe het toverboek wordt geschreven en de volkskunde wordt bedreven, vertelt de Nederlandse auteur J.J.Voskuil minutieus en onderkoeld in zijn zevendelig opus Het Bureau. Hij put uit zijn belevenissen aan het instituut voor volkskunde in Amsterdam. Dat werkt soms samen met volkskundigen uit België. Op een dag treinen de Bureau-protagonisten naar Antwerpen voor hun eerste bezoek aan het Volkskundemuseum daar. "Achter de draaideur bevond zich een grote hal, die geheel verlaten was en waarin van boven wat gedempt licht binnenviel, waardoor het leek alsof ze een kerk betraden." De Hollandse bezoekers raken onder de indruk van de brede marmeren trap, de eikenhouten deuren, de in rood, bruin en zwart leer gebonden boeken met gouden opdruk. "Het is hier luxueus," zegt een van hen. "De Stad heeft er veel geld in gestoken," antwoordt hun gastheer.
Voskuil bekijkt mensen met een microscoop, maar dingen door een vergrootglas. Daardoor beschrijft hij het Volkskundemuseum in Antwerpen grootser en luxueuzer dan het is. De gildenhuizen achter het stadhuis waarin het museum huist, zijn mooi en ruim, maar hebben niets van een kerk. Integendeel, in de hal staat nu een kermisorgel, het ding dat vroeger van een parochiezaal een danstent maakte.

Bij mijn eerste bezoek aan het Volkskundemuseum kwam ik naar de struifvogel zien en alles vernemen over het struifvogelspel. Dat was de specialiteit van de liberale vereniging ‘Leopold’ die haar stamcafé in de Seefhoek had. De mannen van Leopold traden op in het historische drama dat ik aan het beschrijven was, De Maagd van Antwerpen, over een meisje van zeventien dat levend verbrandde toen ze in de Lichtstoet van 1902 zeven meter hoog op een praalwagen troonde en de kar in brand vloog. Wie ware verhalen vertelt, moet zich goed documenteren. En behalve een dansorgel, bezweringsteksten, struifvogels en vele andere oude rare spullen, bewaart het Volkskundemuseum een schat aan curieuze wetenswaardigheden.           
Het struifvogelspel was vogelpik in het groot. Een gaai in hout die aan een galg bengelde met een ijzeren pin in zijn bek, werd strak naar achter getrokken en losgelaten in de richting van een blazoen, waarin de pin een hoog of laag cijfer scoorde. Bij mijn eerste bezoek aan het museum zag ik een reuzenstruifvogel in de hal hangen. Die is nu in quarantaine in de kelder terechtgekomen. Kleinere struifvogels liggen te niksen in een kast achter het dansorgel. De collectie van het museum is beweeglijk, en zo gelijkt de volkskunde op de volksdans en verschilt de huisvlijt van de Grote Kunst.
"Calamiteitskaarten" heten de postkaarten die het drama in de Lichtstoet van 1902 illustreren, foto’s van het meisje van zeventien en van de praalwagen voor en na het uitbranden. De Antwerpenaars stuurden de foto’s destijds als ramppost naar familie en vrienden die in de kranten over de verschrikkelijke dood van het meisje hadden gelezen. Een eeuw later liggen de calamiteitskaarten in de lades met volkskundige documentatie, terwijl andere lades de programma’s bewaren van de lichtstoeten en andere optochten in Antwerpen Stoetenstad. Het schip, de walvis, de dolfijnen, reus Antigoon en zijn gemalin Pallas Athene waren vaste waarden in de officiële stoeten, terwijl het programma van een lichtstoet, eigenlijk een wedstrijd om-de-mooiste-praalwagen, met verrassingen uitpakte.
De laatste praalwagen in de Lichtstoet van 1902 heette "Sneeuwvlokken" en het meisje van zeventien zat erop als sneeuwkoningin. De eerste praalwagen ensceneerde een dramatisch tafereel: Simon Turchi op de brandstoel. Dat wilde lukken, vooraan een fictieve verbranding en achteraan, toen de stoet stokte in de Katelijnevest, een non-fictieve. Maar hoe fictief was de verbranding van die Simon Turchi? De volkskundigen bleven me het antwoord schuldig. 

De vraag begon me te obsederen - in een tijd waarin een mens bij zo’n probleem nog niet naar internet kon gaan. Wie was Simon Turchi? Ik vroeg het tevergeefs aan oude sinjoren en vond het niet in naslagwerken. Ik sprak er historici over aan, de natuurlijke bondgenoten van de volkskundigen. Ze kenden Turchi niet, maar toch deed diens naam bij een van hen een belletje rinkelen. Zij, een Kempense historica, diepte een ander programma van omstreeks 1900 voor me op, dat van de toneelopvoeringen van katholieke verenigingen. Een stuk over, bingo!, Simon Turchi ging terug op een boek van Hendrik Conscience, dat op zijn beurt terugging op een waar verhaal van Mateo Bandella, een zestiende-eeuwse tijdgenoot van de Italiaans-Antwerpse koopman Simon Turchi. Diens dramatische belevenissen en dood staan behalve in het werk van Hendrik Conscience nu ook in mijn verhaal De Maagd van Antwerpen beschreven. Schrijvers raadplegen historici en volkskundigen. En wat zou de volkskunde zonder schrijvers zijn, de Antwerpse volkskunde zonder Hendrik Conscience?
Er was een tijd dat de sinjoren de boeken van Conscience graag en gretig lazen. Hij schreef in hun moedertaal en zij kenden vele van zijn verhalen uit het hoofd omdat ze zich in hun stad afspeelden en er op het repertoire van de poesjenellenkelder stonden. Komt dat zien! Horen! Lezen! Zoeken! Ook in het toverboek van de volkskunde.

“Want de verteller zet een waar verhaal graag naar zijn hand.”

Brigitte Raskin