M van MEISE

Dorpsgezicht Meise

RandKrant, maart 2002

Dat de dorpsnaam Meise "hoeve" kan betekenen, is niet verwonderlijk. De randgemeente ligt aan het begin van de A12 Brussel-Antwerpen maar oogt nog landelijk, althans in noordelijke richting, boven de deelgemeente Wolvertem. Overal in Meise liggen oude hofsteden en voorbij het gehucht Meuzegem ligt zelfs het nieuwe, laat twintigste-eeuwse Pauwenhof. De namen van de hoeves zijn beeldig, die van sommige kerken vreemd: ze zijn aan de heiligen Brixius, Quintinus, Medardus en Gildardus gewijd. De Achtkerkenloop, een verkenningsronde van Meise, werd herdoopt naar de man die tegenover de kerk van Sint-Brixius-Rode woont en heet nu de Eddy Merckxroute. Die 37 km lange fietstocht telt cols. Daarom verken ik Meise liever op mijn manier, met de auto, te voet en op papier.  

De rode lopers in Meise
Wie we daar hebben! Baron d’Hoogvorst! De man die aan de Sint-Martinuskerk van Meise op een hoge sokkel staat, is voor mij een oude bekende uit de tijd dat ik geschiedenislerares was en lesgaf over de Belgische Revolutie van 1830. In de plaats van mijn leerlingen de officiële versie van de feiten uit het hoofd te laten leren, vroeg ik hun het boekje De verloren strijd van Gaspard te lezen dat een volkse versie van de feiten gaf. Baron d’Hoogvorst speelde een hoofdrol in dat boekje als een van de grote mannen van de revolutie. Hij was de opperbevelhebber van de burgerwacht die werd opgericht om de orde te handhaven en de eigendommen van de rijken te beschermen, hij trad op als een gesprekspartner van de prins van Oranje, hij werd lid van het Voorlopig Bewind dat de onafhankelijkheid van België uitriep en de nieuwe staat vormgaf. Die hoofdrol had d’Hoogvorst welteverstaan ook in de werkelijkheid gespeeld, naar ik veronderstel volkomen volgens de gedragsregels van de hogere standen. Omdat dat laatste in mijn wie weet hoe realistische lesboekje extra in de verf werd gezet, trad de baron erin op met de hoogmoed, betweterij en bazigheid die ook eigen waren aan de hogere standen, zeg maar de rijke mensen.
Met dat al bestudeer ik baron d’Hoogvorst op zijn sokkel in Meise met gemengde gevoelens en schokt het me niet dat hij oneerbiedig met pompoenen is versierd. Ik begroet hem niet hartelijk, maar wel benieuwd. Hoe is hij, een van de Vaders des Vaderlands, in de rand terechtgekomen? Emmanuel Vanderlinden d’Hoogvorst was, zo blijkt, een Brusselaar die van jongsaf aan thuis was in het ouderlijk zomerverblijf "Hof te Meise" dat later zijn erfgoed werd. En zoals dat ging in de negentiende eeuw, werd de kasteelheer van het dorp ook de burgemeester, in dit geval van 1807 tot 1866 - stel u voor: meer dan een halve eeuw lang. Geen dertig jaar na zijn dood kwam baron d’Hoogvorst dan als standbeeld in zijn gemeente te staan, pal voor de kerk, in zijn patriottisch uniform van 1830. Dat draagt hij ook op het bekende portret van de Voorlopige Bewindvoerders, onder wie hij veruit het indrukwekkendste personage is, een reus die de andere heren zowel lijkt te overschaduwen als te beschermen. 

De edelmoedige kasteelheer
Baron d’Hoogvorst was in de negentiende eeuw de sterke man van Meise en is dat in de herinnering van de Meisenaren gebleven. Toen zijn standbeeld in 1893 werd ingehuldigd, stak de toenmalige burgemeester een feestrede af waarin hij d’Hoogvorst lof toezwaaide omdat hij "behoeftigen en ongelukkigen steun verleende". In een recent boekje van de plaatselijke heemkundige kring blijkt die kijk op de baron niet veranderd te zijn en staat "dat de burgervader van onze gemeente zich als een vader gedroeg voor zijn ondergeschikten" - voorwaar een ander beeld van d’Hoogvorst dan in het boekje dat ik als lerares gebruikte.
Maar de Meisenaren zijn het niet vergeten: dat d’Hoogvorst na de misoogst in 1816 kwijtschelding van landpacht voor dat jaar gaf en dat hij na de grote brand op Paasdag 1826 de vernielde huizen liet heropbouwen zonder er daarna huur voor te vragen. Hij gaf de mensen werk, liet hen zowel zijn eigen kasteel verbouwen en zijn eigen vijvers uitgraven als openbare werken uitvoeren. Hij schonk zijn dorpelingen een kerkhofmuur, riolering, het eikenhout voor de vergroting van de kerk van Wolvertem, twee klokken voor de kerk van Meise en de kasteeldreef naar Grimbergen. In het heemkundige boekje wordt dit alles samengevat door de tussentitel "Een edelmoedig kasteelheer".
De grens tussen het openbaar terrein van de gemeente en het privédomein van de baron en de scheidingslijn tussen zijn optreden als kasteelheer en dat als burgemeester moeten allesbehalve scherp getrokken zijn geweest. Die onduidelijkheid wordt door de vroegere kasseiweg van Wolvertem naar Brussel geïllustreerd. Meise en Wolvertem stonden grond af voor die kasseiweg en d’Hoogvorst bekostigde de aanleg, waarna de onderhoudskosten werden gedekt door de heffing van bareelrecht aan de Sint-Annakapel. De som van dit alles was dat de weg het privébezit werd van de baron, die daardoor beschikte over een rode loper naar het koninklijk paleis, waar hij kind aan huis was en dat aan het eindpunt van de kasseiweg lag.

De verwende Meisenaren
Het paternalisme van d’Hoogvorst en konsoorten is intussen even definitief verdwenen als het Hof te Meise. Het riante gebouw brandde af in 1945, terwijl het werd gebruikt door de geallieerden. Het voormalige privédomein van de kasteelheer-burgemeester vormde toen al lang één geheel met het aanpalende park van het kasteel van Bouchout. Dat was op het eind van de negentiende eeuw aangekocht door koning Leopold II, die er zijn zus Charlotte liet wonen, de ongelukkige ex-keizerin van Mexico, ook een hoofdpersonage in de geschiedenis van Meise.
In 1958 promoveerde het grote park van het kasteel van Bouchout en het voormalige Hof te Meise tot de Rijksplantentuin, dé rijkdom en attractie van Meise, tweehonderd hectaren groen in het centrum van de gemeente – wat Central Park voor New York is, werd de Plantentuin voor Meise. Vlakbij de kerk en het standbeeld van baron d’Hoogvorst ligt trouwens een zij-ingang van de plantentuin die speciaal voor de Meisenaren is bedoeld. Zij lopen er in hun prachtige park gratis binnen precies op de plaats waar zich destijds het Hof te Meise tussen de bomen aftekende. Het lijkt wel alsof baron d’Hoogvorst postuum de erfpacht van zijn park aan de dorpelingen heeft kwijtgescholden. 
Daarbij komt dat de Meisenaren vorig jaar van hun gemeente een spiksplinternieuwe openbare bibliotheek hebben gekregen. Die ligt ook in het centrum, tussen het gemeentehuis en de plantentuin, tegenover de kerk en het standbeeld van d’Hoogvorst. Stel je voor: op mooie dagen kunnen de Meisenaren in hun bibliotheek een boek gaan ontlenen en dan via hun persoonlijke rode loper hun plantentuin binnenwandelen om er in de zon te gaan zitten lezen aan de vijver, onder de bomen, in het gras van het voormalige Hof te Meise. Ik kan me plaatsvervangend inbeelden dat zo’n verwende Meisenaar op zo’n gouden moment de negentiende-eeuwse kasteelheer-burgemeester dankbaar herdenkt.

De nieuwe Belgen
Er zijn na burgemeester d’Hoogvorst nog andere sterke mannen aangetreden in Meise, ook politici die de bevolking aan zich wilden binden. Schepen Jos Chabert was zo iemand. Hij bracht het gemeentebestuur er in 1967 toe voor de toenemend gemengde bevolking van Vlamingen, Franstaligen en buitenlanders gemeentelijke taalleergangen in te richten. Die barstten binnen de kortste keren uit hun voegen terwijl ze uitgroeiden tot een "Audiovisueel Centrum voor Volwassenenonderwijs". Dat centrum, zeg maar die school, is nu gehuisvest in Wolvertem én in Jette - raar maar waar: het bestuur van de randgemeente Meise richt niet alleen onderwijs in op haar eigen grondgebied, maar ook in de hoofdstad.
Ik bezoek de school in het gezelschap van Jef De Cuyper, die er de eerste directeur van werd, de Vader van het Volwassenenonderwijs van Meise. In het Audiovisueel Centrum worden ook lessen informatica, dactylo en huishoudelijk naaien gegeven en worden in de taalleergangen tien talen aangepakt – ik zou zeggen: zowel Spaans voor zontoeristen als Russisch voor truckchauffeurs. Maar ik ben alleen benieuwd naar de cursus Nederlands, de sociaal nuttigste taalcursus in de rand en aan de Vlaamse kant van immigratieland België. Ik kom terecht in een klas van twaalf leerlingen die vier voormiddagen per week drie uur Nederlandse les volgen. Ze komen zowel uit de hele wereld als uit diverse Vlaamse en Brusselse gemeenten: de Albanees komt uit Londerzeel, de Oekraïense uit Schepdaal, de Kirgies uit Grimbergen, de ene Braziliaanse ook uit Grimbergen en de andere uit Brussel, de Portugees uit Schaarbeek, de Armeniër uit Laken, de Zaïrees komt uit Strombeek-Bever, zijn twee zussen komen uit Molenbeek en alleen de Iranees en de Kazach komen uit Meise-Wolvertem zelf. Op de lijst van álle cursisten (een paar duizend) in het schooljaar 2000-2001 is 25,64 procent uit Meise-Wolvertem afkomstig, zodat de gemeente met haar volwassenonderwijs toch nog altijd in de eerste plaats haar eigen volk verwent, nieuwe Belgen, buitenlanders en asielzoekers inbegrepen.
"Meise heeft nooit problemen gehad met anderstaligen," getuigt Jef De Cuyper, "vroeger niet, omdat we zo tijdig met de taalcursussen Nederlands zijn begonnen, en nu niet, omdat we intussen een sterke traditie hebben opgebouwd en een stevige infrastructuur hebben verworven." Dat de leerlingen Nederlands nu vooral arme vreemdelingen zijn, in het bijzonder asielzoekers, is nogal wiedes: zij hebben nood aan de lessen én krijgen die nagenoeg gratis (vorig schooljaar 300 frank semestergeld). Elk van de twaalf leerlingen met wie ik kennismaak, heeft zijn of haar specifieke redenen om Nederlands te leren, maar door hun twaalf verhalen loopt natuurlijk dezelfde rode draad: deze mensen willen vooruitkomen in het leven, aan het werk gaan en hun draai vinden in België. Ze willen kortom werken, wonen, winkelen onder Nederlandstaligen. Het is gemakkelijker Nederlands te leren dan Frans, beweren vooral de Russischtaligen. Als je hoort hoe sommigen het na pas enkele maanden verblijf in België er vanaf brengen, blijkt dat te kloppen. 
Achter het Audiovisueel Centrum van Meise staat behalve de gemeente zelf de Vlaamse Gemeenschap, departement onderwijs. De bewering dat door die bundeling van krachten en geld een rode loper wordt uitgerold om toekomstige Belgen Vlaanderen binnen te halen, zou een overdrijving zijn - ook al omdat sommige leerlingen met het openbaar vervoer en te voet uren onderweg zijn om in Wolvertem te geraken. Maar er is daar in Meise toch een zij-ingang voor vreemdelingen geopend waardoor ze gemakkelijker binnen kunnen in hun land van belofte. Dat is niet meer het België van 1830 en baron d’Hoogvorst, en ook niet meer het België van de jaren negentienhonderdzestig en Jos Chabert. Dat is wel het België van de jaren tweeduizend en de Albanees uit Londerzeel en consorten. 

Eddy Merckxroute, Meise en omgeving, v.z.w. Toerisme Vlaams-Brabant, Diestsesteenweg 52, 3010 Leuven.  

“Want de verteller zet een waar verhaal graag naar zijn hand.”

Brigitte Raskin