C van Claus & Chanson

Hugo Claus (1929-2008) wordt terecht geroemd om zijn veelzijdigheid als auteur. Maar liedjes schrijven lag hem niet, bekende hij in een brief van april 1962 aan Johan Anthierens. Die was toen samensteller en presentator van het spraakmakende radioprogramma De charme van het chanson, en had Claus verzocht om een chanson te dichten - misschien zag Anthierens in Claus een nieuwe Georges Brassens. In een bijdrage voor het huisblad van Het Letterenhuis in Antwerpen heeft Brigitte Raskin het over die charmante correspondentie Claus-Anthierens.

Fragment uit het artikel "Naar het huis van bewaring" in Zuurvrij, Berichten uit het AMVC-Letterenhuis, december 2005

"Ik zal proberen liedjes-schrijven, zoemen en zingen voor half mei," schreef Hugo Claus, toen een dertiger, in het voorjaar van 1962 aan journalist Johan Anthierens, toen een twintiger. De postkaart met het zoemende zinnetje erop werd vervolgd: eind april liet Claus in een brief weten dat het liedjesschrijven niets voor hem was en begin mei bedankte Anthierens hem voor het tevergeefs proberen.

Die dankbrief is gesitueerd en gedateerd, "Antwerpen, 3 mei 1962", de kaart en de brief van Claus zijn dat niet, maar op de brief staat wel "30.04.1962" gestempeld als datum van ontvangst. De brief is een flinterdun oranje papier, het zou een doorslag kunnen zijn, ware het niet dat de tekst handgeschreven is. Het scheurtje dat er nu in zit, is van mij, en ik voel me daar schuldig over. Ik heb de robuuste postkaart en de fragiele brief natuurlijk voorzichtig gemanipuleerd. Maar hoe gaat dat, ik wil vol plichtsbesef de brief in een plastic mapje steken, houd met mijn ene hand dat stugge ding open, schuif met mijn andere hand de dunne brief naar binnen, fixeer daarbij meer het plastic dan het papier, dat plotseling tot een scheurtje barst, zo gaat dat.

Neem het me niet kwalijk, Clausfans, letterenvolk, ik ben behalve de beschadiger toch ook de bewaarder van de charmante mini-liedjescorrespondentie Claus-Anthierens. Ik kwam het drieluik tegen in een nagelaten knipselmap van Anthierens en dacht: hé, Johan moet zelf niet meer geweten hebben dat hij dit bezat. Want schreef hij niet meer dan dertig jaar later, juni 1992, in het weekblad Markant: 'Als een kaartje van Hugo Claus in mijn bus belandt, breng ik dat naar mijn safe in het bankkantoor.' Of hij dat ooit met andere Clauspost heeft gedaan, daar moet ik nog achteraan, om het verhaal Min & onmin te schrijven, over Anthierens & Claus.

Dat verhaal begint in juni 1956, als de dan achttienjarige Anthierens een tentoonstelling van Claus in Brussel bezoekt, schilderijen of aquarellen, dat weet ik nog niet. Want zo'n verhaal schrijven is puzzelen - brieven, documenten, artikels, cv's in elkaar schuiven. Min & onmin is een puzzel van wel tweeduizend stuks en het verhaal reikt tot in de jaren negentig. Toen was Claus boos op Anthierens, die iets onaardigs had gezegd over mevrouw Claus. Het kwam nooit meer goed, want Anthierens ging dood, en ik heb er geen weet van dat Claus bij wijze van afscheid iets aardigs over hem heeft gezegd. 

Ach, de verleden tijd en gevoeligheid, waarom rakel ik die op. Omdat ik gisteren de laatste hand heb gelegd aan Ooggetuige, een bundel journalistieke teksten van Anthierens, het vervolg op Leve mij, de bundel autobiografische teksten. De mini-liedjescorrespondentie staat afgedrukt in Ooggetuige, en als ik het verhaal van de drie documenten zou uitschrijven, wordt dat een gemakkelijke puzzel van tweehonderd stuks, Beeld & Woord bij De charme van het chanson, het radioprogramma waarmee Anthierens in de jaren zestig furore maakte.

Mocht Johan Anthierens zelf zijn Clauspost in zijn papieren hebben gevonden, had hij die natuurlijk niet naar zijn bankkluis gebracht, wel naar het Huis van Bewaring dat het AMVC-Letterenhuis vandaag is, een culturele schatkist. Ik leg er alvast de postkaart in, ter attentie van de beroeps-Clausiaan die wil uitzoeken hoe de schrijver aan die intrigerende kaart kwam, opgestuurd uit Gent, maar gemaakt in Denver, Colorado, USA, daar waar Baby Doe Tabor ooit een legendarische schoonheid was. De kaart gaat ook over haar, en dat is weer een ander verhaal.

“Want de verteller zet een waar verhaal graag naar zijn hand.”

Brigitte Raskin